Minister Ronald Plasterk van Onderwijs wil snel onderzoeken hoe het stelsel van hoger onderwijs afsteekt bij systemen elders in de wereld. ‘Ik wil daartoe samen met de organisaties van universiteiten en hbo een zeer kleine commissie, vragen zo’n oriëntatie te maken en maart 2010 aan mij te rapporteren’, zegt hij maandag ter gelegenheid van de opening van het academische jaar. Lees hier de volledige speech.
Het stelsel van hoger onderwijs voldoet niet meer, zegt minister Plasterk (Onderwijs, PvdA). Op het hbo persen we voormalige mbo’ers en ex-vwo’ers in één systeem, dat voor de één te moeilijk en voor de ander te eenvoudig is. De universitaire opleiding bedrijfskunde wordt alleen nog gekozen door mensen die manager willen worden in het bedrijfsleven, niet door mensen die wetenschapper willen worden. Wat is dan nog het verschil met de hbo-opleiding fysiotherapie?
Plasterk ziet meer in een systeem met vier niveaus. Veel van de bestaande universitaire studies zouden samen met hbo-opleidingen kunnen worden gedoceerd op één instelling. Een treetje hoger in het systeem zou dan de researchuniversiteit kunnen komen, gemodelleerd naar het voorbeeld van de university college -brede, kleinschalige opleidingen met een hoog academisch gehalte
Behelst Plasterks voorstel méér dan andere etiketten plakken op de bestaande niveaus? Volgens collegevoorzitter Karel van der Toorn van de Universiteit van Amsterdam klopt het dat instellingen „geen maatwerk” kunnen leveren. Maar, zegt hij, een stelselverandering helpt niet zo veel. Je kunt ons beter meer geld geven, dan kunnen we de individuele student de aandacht geven die hij verdient.
Toespraak | 31-08-2009 | Enschede | Minister
Ons stelsel van hoger onderwijs begint uit zijn voegen te barsten. De toestroom van studenten is veel groter en diverser geworden, en niet alle studenten kunnen het uiterste uit zichzelf halen. Moet er geen breder stelsel komen?
We hebben nu het binaire stelsel: HBO en universiteiten. HBO is vierjarig beroepsonderwijs, toegankelijk voor HAVO, VWO en MBO leerlingen, opleidend tot bachelor. Universiteiten: driejarige bachelor, plus een- of tweejarige master. Dit stelsel is onder druk komen te staan door een paar ontwikkelingen. Ten eerste de toestroom. Onze doelstelling is 50% hoger opgeleiden. Op dit moment stroomt 47% van de jongeren het hoger onderwijs in. In 1950 was dat 5%! Ten tweede: de groep studenten is diverser geworden. Sommigen spraken thuis een andere taal dan Nederlands, daarnaast zijn er autochtone Nederlanders die niet goed genoeg lezen en schrijven.
Een derde factor: het universitaire onderwijs is breder geworden; een groot deel van de groei zit bij vakken waar de studenten niet echt een wetenschappelijke ambitie of interesse hebben; ze hopen journalist of communicatieadviseur te worden, of willen een managementfunctie in het bedrijfsleven, wat welbeschouwd een beroepsgerichte motivatie is. Dus de klassieke Humboldtiaanse universiteit als gemeenschap van wetenschappers met gezellen is een fictie geworden.
Ook het HBO loopt tegen grenzen aan. Enerzijds zijn er studies die dicht tegen beroepsgerichte universitaire vakken aanzitten; is er echt zo’n fundamenteel verschil tussen fysiotherapie en bedrijfskunde? Er ontwikkelt zich verder een reële behoefte aan toegepast onderzoek in het HBO. Anderzijds is er een groot probleem met instromers. MBO leerlingen hebben vaak de grootste moeite om aan te pikken in het HBO, en de uitval is onacceptabel hoog, 36%, terwijl sommige VWO’ers klagen dat ze onvoldoende uitgedaagd worden.
Ten slotte: veel jongeren zien zich gedwongen te jong een studie te kiezen en kiezen daardoor verkeerd; het zou beter voor ze zijn om een bredere studie te beginnen, en later te specialiseren.
De conclusie is dat we een zeer diverse groep studenten persen door de twee types onderwijs die ons binaire stelsel biedt. Daarom is men de laatste jaren in het HBO terecht bezig met de tweejarige Associate Degree, experimenteert men met Masters, en daarom wordt op sommige plaatsen intensief samengewerkt tussen HBO en universiteit. Dat is prima, maar is het genoeg?
Nu bestaat er sinds de commissie Dijsselbloem een grote aversie tegen stelselherzieningen, maar die commissie heeft nooit gezegd dat het huidige stelsel voor eeuwig is; alleen dat je geen ondoordachte en onvoldoende gedragen plannen moet uitrollen. Dat zal ik dan ook beslist niet doen. Wat ik wel doe is de vraag opwerpen: is dit stelsel geschikt voor de komende decennia?
Ik noem u een voorbeeld van een ander stelsel, let wel: slechts ter illustratie. In Californië bestaat het hoger onderwijs uit vier typen instellingen. Community colleges: tweejarig, aansluitend op de high school; voor velen de beroepsopleiding waarmee ze direct de arbeidsmarkt opgaan, voor anderen de eerste instap naar andere typen hoger onderwijs. Dan de regionaal goed gespreide colleges: breed curriculum, vierjarig, opleidend tot een brede bachelor. Derde type is de university: bachelor en master opleiding, onderwijs als core business met soms toegepast onderzoek, en dan tot slot de research university: behalve bachelor en masters ook promoties (PhD).
De dynamiek is groot: community colleges trekken zeer veel eerste generatie hoger opgeleiden, van diverse achtergrond, en een behoorlijk deel stroomt door naar universiteiten. Obama deed een gewoon regionaal college, bleek een uitblinker en stroomde door naar Columbia University. Een fors deel van de Berkeley studenten komt oorspronkelijk van de community colleges. Er wordt actief beleid gevoerd om mensen de ladder te laten beklimmen. Nogmaals, het is slechts een voorbeeld van een systeem dat meer diversiteit en flexibiliteit zou kunnen bieden, en in ieder geval zal een Nederlandse oplossing altijd anders zijn omdat ons middelbaar onderwijs anders is.
Ik ben van plan op korte termijn een oriëntatie te doen hoe ons huidige stelsel van hoger onderwijs eruitziet in vergelijking met systemen elders in de wereld. Ik wil daartoe samen met de organisaties van universiteiten en HBO een zeer kleine commissie, van zo’n vier mensen, vragen zo’n oriëntatie te maken, en maart 2010 aan mij te rapporteren. Ook hoop ik dat er een brede discussie over dit thema zal ontstaan. Op basis daarvan kunnen we besluiten of het goed is om een ander stelsel van hoger onderwijs te realiseren. Dat zou dan nader in kaart gebracht moeten worden, natuurlijk in goede samenspraak met het veld, inclusief docenten, studenten, en bedrijfsleven.
Laten we daar niet op vooruit lopen. Mijn vraag bij de opening van dit academisch jaar is duidelijk: is het binaire stelsel voor eeuwig, of zou op den duur een breder stelsel beter zijn? In ieder geval zal er grote flexibiliteit moeten zijn; we hoeven niet alle studies op een procrustesbed bij te snijden of op te rekken tot één uniform formaat.